Stephen Boonzaaijer
MYSTICUS

Mysticus

Een mystieke ervaring is onvoorstelbaar intens. In een uur kan een mysticus meer ervaren dan een ander in heel zijn leven. Tijd is weggevallen. Het is als een rivier die uitmondt in de oceaan van de eeuwigheid, de totaliteit van alles wat bestaat. De mensheid met heel zijn geschiedenis, de ganse kosmos en de aanwezigheid van God komen in de eeuwigheid bij elkaar. Wie daarin wordt ondergedompeld, verliest zichzelf, en als hij eruit komt, is hij een ander mens. Hij kan niet meer aarden in de oppervlakte van het bestaan.

mozes

Mozes
(Michelangelo 1475-1546)

Een ander mens

Grote mystieke ervaringen zijn zeldzaam. Wie dat ten deel valt, moet daar naar vermogen over spreken, zegt Plotinus (204-270 n.C) Mystieke ervaringen hebben de wereld veranderd. Profeten, zieners en spirituele vernieuwers als Abraham, Zoroastra (Zarathustra), Mozes, Jesaja, Boeddha, Jezus, Paulus en Johannes, en vele andere mystici, groot en klein, leven door in de mensengeschiedenis. Zij schouwden (zagen in de geest) een grotere wereld. Hun visie doorbreekt de kooi van het bestaan, van de sociale verbanden, de indoctrinatie en het zo-zijn van de dingen. Een mysticus heeft gevlogen buiten die kooi. Hij heeft gevlogen buiten tijd en ruimte, maar brengt zijn dagen door in de volière van het normale bestaan. Dat wringt. Hij ziet door de tralies heen en verlangt naar de eeuwigheid. Hij kan niemand vertellen wat hem anders heeft gemaakt, maar hij koestert wat hij gekregen heeft en stemt zijn leven daarop af.
Mystici zijn voor de wereld belangrijk. Zij hebben een visioen ervaren waarin duizend stukjes van een legpuzzel samenvloeiden tot een samenhangend geheel. Dat is de bron van alle vrede. Wie wil daar niets van weten? Wie wil niet door de buitenkant van het bestaan heen kijken, een groter bestaan ontdekken en een ruime ziel krijgen?

Vreemdeling in een vreemd land

Ik was twintig jaar, toenik in een gesprek-zonder-eind raakte met God. Dat gesprek trok mij de eeuwigheid in. In één nacht stierf mijn kleinmenselijkheid en mijn normale bestaan. Ik mocht opstaan als een nieuw mens. Daarna had ik een leven nodig om te beseffen wat ik had gekregen. Ik moest ontdekken hoe ik als nieuw mens kon leven. De eeuwigheid werkte als gist in mij door. Het hield mijn leven open en groot; ook als ik mij in het leven van alledag stortte. Dat laatste ging, en gaat gemakkelijk. Je menszijn sturen is al moeilijk, laat staan als dat een geheel anders en uniek menszijn is. Zelfs al ben je tot op het bot een nieuwe schepping, dan nog moet je wegen vinden om daarmee te leven. Zonder een innerlijke toewijding zou, denk ik, zelfs God mij niet kunnen redden uit de modderstroom van een oud bestaan en in de betekenisloze volheid van alledag verkommeren. Wie niet kiest voor wat hij heeft gekregen, wordt door de Eeuwige met rust gelaten.
God zette mij in een vrijheid, zoals die alleen in de hemel bestaat. Hij schreef mij niets voor. Ik leerde tastenderwijze nieuw mens te zijn, en verdwaalde regelmatig in vreemde oorden. Alleen de liefde van God kon dan mijn ziel bereiken. Als het sociale leven mij opslokte, moest ik God in de nacht opzoeken om weer rijk te worden in Hem.
Mijn bestaan was onnavolgbaar gecompliceerd. Ik jongleerde tussen drie werelden. Allereerst was daar de wereld waarin ik was geboren en opgegroeid. Daar lagen mijn kinderjaren, mijn eerste ontdekkingen en de nieuwheid die aan alles kleefde. Niemand kan die wereld missen. Daarboven welfde zich de eeuwige wereld, een kosmos wijder dan de sterrenhemel die wij in een heldere nacht bewonderen. Die hemelse eeuwigheid doorzeefde mijn bestaan met licht, liefde en vrijheid. De derde wereld was mijn persoonlijke wereld, een tussengebied tussen hemel en aarde. Daar moest ik mijn weg gaan, mijn keuzes maken als ieder ander, zin van onzin leren onderscheiden, haat van liefde, boosheid van vriendelijkheid, enzovoort. In deze drie werelden moest ik thuis komen, maar ook steeds loslaten om te luisteren naar een meer urgente of diepere werkelijkheid. Ik leerde honderd gezichtspunten zien en duizend werkelijkheden. Ik leerde in al die werkelijkheden, werelden op zich, mens te zijn. Soms had ik daar weerstand tegen. De eerste wereld met zijn kortzichtigheden bleef mij beïnvloeden. Ik ontsteeg die wereld door verbinding te maken met de Eeuwige. Zo pendelde ik heen en weer, van hoog naar laag, van bedorven naar goddelijk. Ik had vijftig jaar nodig om op deze aarde een Godskind te zijn, de drie werelden bij elkaar te brengen, en mij te bergen in de eenheid met God. Deze lange tocht was één groot leerlingschap. Het was mij zoet. Het liefst zou ik eeuwig blijven leren, in het verborgene, maar God en het leven vroegen van mij naar buiten te komen.
Tot die tijd verrijkten de drie werelden elkaar. Alles was beladen met kleur en betekenis. Geen mens was gewoon in mijn ogen. Ik zag hen in een hemels perspectief; oplichtend in een schoonheid waar zijzelf geen idee van hadden. Maar vroeg of laat ontdekte ik ook hun schaduwzijde, geslotenheid en een angstig/hebzuchtig voor zichzelf zorgen.
Ik heb door alle jaren heen – zonder mijn geheim prijs te geven – vrienden en vriendinnen om mij heen verzameld. Ik probeerde met hen het Goede leven te vieren. Zij merkten mijn vreemdheid niet op; wilden het waarschijnlijk niet weten. Maar de inzichten die ik deelde, pakten zij graag aan.Zij aten het op om te groeien, sterker in het leven te staan, en meer hun eigen dingen te doen. Ik had daar geen bezwaar tegen. Het kostte mij niets. Wat ik gaf, kwam uit een onmetelijke reservoir. Geen mens of situatie kon mij arm maken.

Een spirituele zoektocht

Ieder mens heeft een geschiedenis, opgebouwd uit feiten en ervaringen. Dat maakt hem uniek, maar niet zeldzaam of eenzaam. Hij kan de wereld en zijn ervaringen met velen delen. Wat een mysticus echter ervaren heeft, valt buiten het leven wat mensen samen delen. Hij staat daar alleen in. Zijn ziel maakt hem een vreemdeling. Vroeger vonden mystici binnen de beschutting van kerk of klooster acceptatie en belangstelling. Dankzij die beschutting zijn hun visioenen, groot en klein, bewaard gebleven en later gekoesterd als kostbaarheden. Hun woorden openden een venster naar een hogere wereld en een groter leven.
In de moderne wereld van nu is weinig beschutting. Ieder mens staat op zichzelf. Onze vrijheid is gebaseerd op onverschilligheid. Zingeven aan het leven is een hachelijk avontuur. Bovendien doet de ene groep dat weer anders dan een andere. De meeste mensen doen daar niets aan. Zij zijn te druk met het leven en zichzelf. Toch is dat is jammer, want zingeving maakt het leven groot. Het is geen sausje over je leven. Een mens geeft betekenis aan zijn wereld. Je moet wel. Hij doet dat volgens zijn inzichten, normen en waarden. Dat is zijn spiritualiteit. Ik definieer dat als volgt:

Spiritualiteit is bewust zin en betekenis geven aan je leven

In onze tijd hangen meer spirituele visies in de lucht dan ooit. Daar kunnen we blij mee zijn, want iedere zingeving is kostbaar. Maar door die rijkdom wordt onze spiritualiteit gauw een lappendeken, maar niet alles laat zich combineren. Het moet wel een beetje kloppen. Je kunt niet tegelijk naar het noorden en het zuiden gaan. Wie dat probeert, komt nergens.
Het gezag van de kerk is aan het verdwijnen. Dat is goed, want teveel gezag heeft de kerk nooit kunnen waarmaken en heeft ook nooit goed gewerkt. Het maakt mensen kortzichtig en lui. Ieder mens moet zelf zijn levensrichting bepalen en op zoek gaan. Wat is wijsheid? Waar vinden we die? Waar liggen onze bronnen? Vinden we die in rituelen, in een bepaalde boodschap, in diepzinnige gedachten, of in mengsels van culturen, tradities en godsdiensten? Goeroes doen hun best hun steen bij te dragen. Zij spelen in op de behoeftes van deze tijd.
Velen gaan ervanuit dat het leven geen zin of betekenis heeft. Ik hoor dat mensen vrolijk zeggen! Als alles zinloos is, ben je vrij om alles te doen wat op dat moment leuk lijkt.
Anderen beweren het tegenovergestelde: een mens is geboren met goddelijke wijsheid in zich. In dat geval hebben we alles al. Kijk maar naar binnen en ga het ontdekken! Het is een geruststellend, maar ook kleinmakend geloof. Zo hoef je niet boven jezelf of het bestaan uit te stijgen.

Godsdiensten zijn op mystieke ervaringen gefundeerd; op grote visie-oenen over de werkelijkheid, op ervaringen van een kosmische eenheid of van krachten die het verstand te boven gaan. Deze ervaringen zijn zo belangrijk, dat zij in verdunde en verbasterde vorm eeuwen later nog steeds kracht hebben mensen te inspireren.
Een visioen tilt een mens boven zichzelf uit, en geeft hem een overzicht over het bestaan. Over Gautama gaat het verhaal dat hij, ondanks jarenlang vasten, mediteren en het voeren van diepe gesprekken met tochtgenoten, zich nog steeds een gekooid mens voelde. Ten einde raad ging hij onder een boom zitten; vastbesloten niet op te staan tot hij de bevrijding had geproefd. Zo is het gebeurd; daar werd hij een Boeddha, een Ontwaakte.

boeddha

Boeddha, (tekening uit Thailand)

Visionaire mensen

  • Gautama (ongeveer 450 v. Chr.) vond onder een boom zijn lang gezochte bevrijding uit de kooi van het bestaan.
  • Joodse profeten (tussen 1000 en 500 v. Chr.) ervoeren visioenen, waardoor zij ‘zagen’ hoe het met hun volk gesteld was; religieus, menselijk en politiek.
  • Jezus trad op in zijn eenheid met God.Hij is vergoddelijkt (net als Boeddha en Mohammed) maar zijn betekenis ligt in zijn menszijn.
  • Christelijke mystici ervoeren (vooral tussen 1200 en 1600) een goddelijke nabijheid, verbonden met vrede, genade en heelheid.
  • Plotinus (204-270 n Chr., de invloedrijke vertolker van Plato) schouwt het visioen van een van bovenaf geordend bestaan. Vanuit het Ene (waar men niets over kan zeggen) stroomt geestelijke energie en wijsheid naar beneden naar het rijk van de Geest, en vandaar naar de ziel en het leven. De materie is de onderste laag. Je kunt er iets mee doen, maar betekenis heeft het niet.

Alle mystiek is een beleving van het bestaan in zijn eenheid en totaliteit. Niet het hebben van een ‘heilig boek’ geeft inzicht, maar het verstaan, aanvoelen en ervaren van het geheim van het bestaan. Over dat geheim is geschreven; en zo ontstonden ‘heilige boeken’.
De kleine dingen kunnen we vaak haarscherp zien en verstaan, maar wat hebben we daaraan? Plato (geboren 428 voor Chr.) zegt het zo: We zitten, zegt hij, opgesloten in de grot van ons bestaan en staren op de wand naar beelden die de buitenkant laten zien van de werkelijkheid. De mystieke ervaring breekt door die beperktheid heen en laat ons iets van de eeuwige waarheid zien. Daardoor kunnen we in een grotere wereld leven.

bos

Ons normale leven is te vergelijken met een dorp in een dicht begroeid dal. De bomen en het sociale leven nemen het uitzicht weg. We zien genoeg om te werken en de kleine dingen te genieten. Maar een mystieke ervaring tilt een mens uit het dal en brengt hem op een berg, waar hij het bestaan in groot panorama mag aanschouwen. Niet alle mystieke ervaringen zijn zo groot. Sommigen lijken meer op een open plek in het bos, waar het zonlicht binnendringt, maar alle licht en ruimte is kostbaar.

Ontmoeting met God

Het grote sterven

Ik was 20 jaar oud. Ik kon het leven genieten, maar stond op de drempel van de wereld. In een dreigende aanvaring met de grote wereld, zocht ik duidelijkheid over God. Kan hij in mijn leven een rol spelen of niet? Is God een idee, of is hij echt bereikbaar voor mensen? (Paas-epos, Stephen Boonzaaijer, 2014). Niemand kon mijn vraag beantwoorden dan God alleen.
Om 11 uur in de avond legde ik mij languit neer in de huiskamer voor de zacht brandende kachel. De huisgenoten sliepen. Ik keerde mij tot God, en ging met hem in gesprek. Ik had besloten net zo lang bij God aan te dringen tot ik door hem ontvangen werd. Het was zo’n heftig verlangen dat er in mijn ziel niets anders bestond. Geen andere gedachte liet ik toe. Ik wilde – en deed – niets anders dan God naderen. Iedere stap die mij dichter bij hem bracht, gaf mij een grotere concentratie. Gaandeweg begon ik van verre de aanwezigheid van God te ervaren. Hij wist van mijn verlangen. Dat bracht mij bij mijzelf.

Waar ben ik mee bezig?

Hoe kan ik in mijn kleinheid, onnozelheid en duisternis God, de kosmische bron van alle schoonheid en waarheid, naderen? Om Hem te ontmoeten, zou ik mijzelf moeten achterlaten. Dat was duidelijk; ik moest mij bevrijden van mijn kleinheid. Maar welk mens kan dat? Wat blijft er van een mens over als hij zijn bekrompenheid en angsten moet achterlaten? Ik nam die vraag mee en ging verder naar Hem toe.

Geen onderonsje

Het volgende obstakel dat ik ontmoette, was vele malen groter. Ik zag, alsof God het mij zelf vertelde, dat ik geen onder-onsje met hem kon hebben. Daar had ik wel op gehoopt; een persoonlijk, intiem gesprek tussen mij en mijn Schepper als bevestiging dat Hij er is en mij ziet. Maar in het grote decor van de schepping speelde ik als individu geen rol. Ik was één van zijn schepselen, mens, medemens, deel van de mensheid van alle tijden en plaatsen. Daar was mijn plek en Hij is de schepper, de schenker, de God van alles wat gemaakt was. Ik kwam in verwarring. Moest ik met God op dit onoverzienbaar niveau het gesprek aangaan? Maar gedreven door mijn wens God te ontmoeten, gaf ik mij over en gaf dit goddelijk perspectief een plek in mijn ziel. Ik zag mijzelf als deel van de mensheid en Gods schepping. Het maakte mij een ander mens. Ik keek naar mijzelf met zijn ogen. Hoezeer was ik verweven met anderen. Alles wat ik wist, voelde en dacht, had ik ontvangen en geleerd van anderen, en die anderen van andere anderen. Ik stond stil, besefte hoezeer ik op mijzelf niets was en niemand. Wat deed ik hier? In plaats van een gesprek met God, werd ik betrokken in Gods relatie met alles en iedereen. Ik had daarin niets in te brengen. Het enige wat mij steunde, was een zachte ervaring van Gods aanwezigheid.

In gesprek met Hem

Hij, o wonder, maakte mij gespreksgenoot. Wat maakte het uit dat ik ongeschikt was? Hij bood mij aan om dichter bij Hem te komen. Hij leerde mij. Hij bood mij een weg aan om met hem, de Eeuwige in gesprek te gaan. Wij waren al in gesprek. God vermengde zich met mij. Toen ik dat besefte, gaf ik mij prijs. Alles wat ik wist en was, werd vloeibaar. Mijn onwetendheid en traagheid en alles wat mij in de weg stond bij God te komen, loste op en spoelde weg. Het was één grote ontlediging, een totaal sterven.

Geestelijk sterven

Er bestaat voor een mensenkind geen dieper, pijnlijker en definitiever gebeuren dan geestelijk te sterven. Het is niet te vergelijken met een natuurlijke dood. Een normale dood is menselijk en warm, ongeacht hoe lang en pijnlijk die kan zijn. Het is een lijfelijk gebeuren. Onze lichaamsprocessen duwen ons uit het leven. Maar de geestelijke dood kerft zich in de ziel met kosmische intensiteit en helderheid. Ik was niets anders dan dit sterven, liet het toe en voelde hoe van stap tot stap het leven uit mijn ziel werd weggesneden. Ik beaamde alles omdat ik gelukkig was dat God zo groots en onverbiddelijk het gesprek met mij voerde. Twee kosmisch-grote werelden botsten in op elkaar: Heel het door blindheid aangevreten bestaan, vol verlatenheid, duisternis en onmacht, én de heerlijkheid van God, een hemel van licht, waarheid en liefde. Die botsing was onmogelijk. Ik noem het sterven; ik weet geen beter woord. Geen mens kan tegelijk goed én kwaad, schoonheid én lelijkheid, licht én duisternis een plek in zijn ziel geven. Als dat toch gebeurt, moet iets of alles wijken.

Er werd mij geen haar gekrenkt

Het gebeurde stap voor stap met mijn instemming. Het leeft en trilt nog altijd in mij, maar het joeg mij geen angst aan. God was aanwezig. Hij gaf mij een plek in zijn eeuwigheid. Mijn bestaan werd omgesmolten in deze oven van eeuwige krachten. In een hemels licht werd ik willens en wetens, helder en intens gelouterd. Er was geen binnen meer; enkel aanwezigheid en eeuwigheid. Zijn liefde droeg mijn sterven. Hij werd meer en meer het enige dat ik wenste. Ik herkende mijn sterven als een Messiaanse dood.
Jezus had zich in zijn liefdesrelatie met God willens en wetens uitgehuwelijkt aan de mensheid. De liefde van God maakte hem onkwetsbaar, maar hij stierf aan de haat, de kleinheid en de kortzichtigheid van mensen. Hij stierf omdat hij Gods liefde in zich droeg.
Ik werd getransformeerd. Een moment van verwondering beving mij, maar ik was binnen de aantrekkingskracht van Gods liefde gekomen. Ik was al los van mijzelf en begeerde God te zien; van aangezicht tot aangezicht.

Overmoed of liefde

Was dat geen dwaasheid en overmoed? God waarschuwde mij: Is het zo niet genoeg? Je kunt en mag terug. Ik leefde nog. Ik had gesproken met de Eeuwige. Ik was ingeleid in de Eeuwigheid en deel geweest van een eeuwige werkelijkheid. Ik had de geschiedenis van de mensheid, aanschouwd in hemels licht en geborgen in mijn ziel. Ik was oneindig dieper veranderd en verrijkt dan een mens zou kunnen wensen. Ik was vrij van al het aardse. Als ik nu God zou danken en zou terugkeren naar mijn aards bestaan, zou ik de rijkste mens op aarde zijn.
Maar ik wilde niet groot, rijk of gelukkig zijn. Ik wilde God zien, God zelf ontmoeten, van aangezicht tot aangezicht. Een razernij nam bezit van mij. Ik kon alleen nog luisteren naar de liefde, naar mijn verlangen God zelf te ontmoeten. Mijn leven, mijn kleinheid, mijn alles had ik reeds achter gelaten. Niets hield mij meer tegen. Ik naderde Hem zonder om te zien. Ik naderde en naderde tot ik voor een afgrond kwam, die mij onverbiddelijk van Hem scheidde. Hier hield het gesprek op! God was daar, aan de Overzij, in een eigenheid waar geen sterveling kan bestaan. Een sterke hand hield mij tegen.
Maar toch, na moment van aarzeling, koos ik ervoor om het ondenkbare, het onmogelijke – al betekende het mijn ondergang – tegemoet te gaan. Ik reikte naar God zelf, deed één pas verder en tuimelde een bodemloze afgrond in. Ik loste op in inktzwarte duisternis. Het licht in mijn ziel doofde. Alles was voorbij.

Van dood naar leven

Ik weet niet hoe lang ik daar in die totale dood heb gelegen. God had mij daar voor eeuwig kunnen laten, maar hij, Schepper van hemel en aarde, daalde af naar de plek waar alleen Hij komen kan. Hij vond mij, tilde mij op en nam mij bij zich. Hij wekte mij tot leven, baadde mij in zijn Licht, en voedde mij met zijn Liefde.

In het Paas-epos heb ik verwoord hoe het verder liep. Ik voelde bij het schrijven van dat epos verwantschap met Maria van Magdala. Het Paasepos vertelt hoe zij zich te ruste legt in het lege graf van haar Rabbi (een eenwording met Christus in zijn dood).

christus

Daar reikt zij naar God. In dit gebeuren vertelt zij mijn verhaal.

Zij doet een stap naar het Ontoegankelijk Licht
en nog een stap en
valt een bodemloze afgrond in
Verloren, vernietigd
ver voorbij de warme dood
die mensen mogen sterven.

Daar op de bodem vindt God haar
verrast, vertederd dat iemand het gewaagd heeft
alles weg te doen om Hem op te zoeken.
Hij tilt haar zachtjes op,
brengt haar in zijn huis
doorstraalt en baadt haar
in een stroom van licht en liefde
Ze wordt opnieuw geschapen,
omgesmolten tot een metgezel van de Eeuwige.
Zij hoort dingen die niemand horen mag
en leert de wijsheid van God
Zij ziet het doolhof van de wereld
in het licht van een hemelse orde
Zij ontmoet haar Rabbi. Hij was daar al.
Nu staan zij beiden, zij aan zij
één met God en zijn gloedrijke Geest.

Een ander mens

Ik veranderde in één nacht van een naïeve jongeman in een broeder van Christus, een zoon van God. Ik kwam na de ontmoeting, nagloeiende als een lichtengel, terug op aarde; liggend op een vloer, waar ik mij eens had neergelegd. Ik was in totale verwondering. Ik ontwaakte in een wereld waar ik geboren en opgegroeid was, maar in mijn ziel was de hemel aanwezig. Ik was concreet op aarde, maar het visioen ging door! Het leefde in mij. Het oude was voorbij en zou nooit meer terugkomen.
Geruime tijd koesterde ik mij in de hemelgloed bij God. Toen drong tot mij door dat ik een keer moest gaan slapen. Het was een vreemd, vrijwel absurd idee om te gaan slapen. Hoe kon ik gaan slapen terwijl ik in de hemel leefde! Misschien zou na een nacht van slaap, duisternis en niet-bewustzijn alles verbleken tot een gebeuren dat ik mij alleen nog herinneren kon. Aan de andere kant begreep ik dat ik de hemel niet kon of mocht vasthouden. Ik legde mij neer, sloot de ogen en sliep in.
Bij het wakker worden werd ik begroet door een naadloos levend ervaren van Gods aanwezigheid. Het visioen en de eeuwige liefde vervulden mijn ziel.
Het was voor goed! Ik was daadwerkelijk een nieuw mens geworden en mocht op aarde leven als een hemeling. Zeven weken danste ik met mijn voeten in de straten van mijn wereld, en met mijn ziel in de eeuwigheid, ademend het hemels gebeuren. Aarde en hemel kwamen in mij vriendelijk bij elkaar; één werkelijkheid. Ik bewoonde de wereld, maar ik in mij stroomde de liefde van God, de kracht om hemels in te grijpen.
In de loop van weken koelde de hemelse vreugde langzaam af. Ik raakte er aan gewend een nieuw mens in een oude wereld te zijn. Zo zou ik de rest van mijn leven mogen doorbrengen. Hoe zou dat gaan? Wat kon of moest ik doen? Wie zou ik zijn? Ik maakte me geen zorgen.

Tussen hemel en aarde

De vraag kwam wel op: Hoe moest ik verder? Hoe kon ik als mens van God mijn plek onder de mensen innemen? Aanvankelijk nam ik aan dat er vele anderen waren als ik. Ik vroeg aan een groepje vrienden op een zomeravond – ik zie me daar nóg staan – of zij ooit God hadden ontmoet. Ik had hun beter kunnen vragen of zij ooit op de maan hadden gewandeld! Van lieverlee ontdekte ik steeds meer hoe zeldzaam ik begenadigd was. De liefde van God was blijvend in mij uitgestort. Zij werkte in mij door zonder dat ik daar iets voor deed. Toch besefte ik niet hoe bijzonder dat was. Ik deelde haar uit; ongevraagd en onopgemerkt. Mijn ego was gestorven en onbruikbaar. Ik was door Gods aanraking onaantastbaar geworden, en opende mijn ziel zonder nadenken naar de wereld om mij heen. Ook dat maakte mij afwijkend. Ik paste niet meer in het sociaal maatschappelijk gebeuren. Op zoete wijze werd ik een vreemdeling. Ik kwam niet naar buiten. Mijn geheim hield ik verborgen. Als ik toen openheid had gegeven en mij had laten voorstaan op Gods nabijheid, had ik als Bloemardinne (1270-1335) vele eeuwen eerder op een zilveren stoel kunnen gaan zitten of een goeroe kunnen worden. Dan zou mijn vreemdheid veranderd zijn in een warme jas. Ik zou een mens geworden zijn met een geheim dat geen geheim meer was, met een innerlijkheid die buitenkant geworden was. Die mogelijkheid zag ik wel, want ik zag hoe mensen zochten naar wat mij geschonken was. Maar tussen mij en mijn God was duidelijk dat ik een hemeling bleef. Ik had naast de Messias gestaan. Ik zou liever naast hem aan het kruis hangen dan mij bergen in een eigen bestaan.

Een hemelse vrijheid

God liet aan mij over wie ik wilde zijn, wat ik wilde doen, waarvoor ik koos en hoe vaak ik hem en de eeuwigheid opzocht. Ik ging daar onbekommerd mee om. Ik was vrij; de meest vrije mens op aarde. Vrij voor God en als dat zo uitkwam: vrij van God. God hield mij niet aan de lijn; hij leerde mij de vrijheid: vrij van wat mensen dachten, en vrij om te doen wat mij goed leek. Ik leefde tussen hemel en aarde. Mijn ontmoeting met God ging altijd met mij mee, maar legde nooit beslag op mij. Ik wendde mij tot Hem als ik zijn aanraking miste of mijzelf verloor in aards gedoe. Soms dwaalde ik ver weg, loste op in een zinloos bestaan en werd ik arm. (Voorbij het eerste treffen: Stefan Anders, pseudoniem van Stephen Boonzaaijer.) Mijn thuis was naast de profeten, de Gezalfde, Paulus en Johannes. Ik deelde hun leven. Zij waren onvergelijkelijk dichter en dieper bij mij, dan vrienden of familie. Als ik hun woorden las, leek het alsof ik naast hen stond mee te schrijven.
Over mijn relatie met God leerde ik te zwijgen. Ik zou Ons te grabbel gooien en voor vreemde oren wartaal uitslaan. Zwijgen leek voorlopig het beste, maar hoe lang kon ik dit volhouden? Een geheim dat iemand meeneemt in zijn graf, heeft nooit het daglicht gezien. Dat kon niet de bedoeling zijn. Het drong heel langzaam tot mij door dat met aanhoudend zwijgen meer te verliezen viel, dan te winnen.

Leven in drie werelden

Als mens onder de mensen pendelde ik tussen hemel en aarde. Ik woonde in meerdere werelden. Ik kon met iedereen communiceren, maar alleen in hun taal en niet te ver van hun wereld. Om mijn integriteit te bewaren, leerde ik extreem authentiek te denken en te handelen. Dat was nodig, want ik moest unieke keuzes maken, en in grote helderheid wegen opgaan waarvan ik niet wist waar die uitkwamen. Niemand kon mij de weg wijzen, en God deed dat niet. Zijn aanwezigheid moest voldoende zijn. God waagde het met mij, zoals ik het waagde met Hem. Hij heeft in een oneindig geduld toegezien hoe ik langzaam, uiterst langzaam, mijn weg ging verstaan.
Kon het anders? Ik was gestorven. Vanuit de eeuwigheid zag ik alles in een groter perspectief. Hemelse krachten en inzichten leerden mij tussen werkelijkheden te jongleren, zin te scheppen en onzin te passeren. De liefde droeg mijn leven, maar zelfs God en zijn Geest schreven mij niet voor hoe ik mijn bestaan – en ik denk van niemand – moet inrichten. In mijn twintiger jaren was ik een beginneling, een leerling van God en het leven; in feite van alles en iedereen, van kinderen (nu nog zo) en van alles wat tussen mensen gebeurt. Ik was van ganser harte, de lieve lange dag, Gods toegewijde leerling. Als ik teveel oploste in de wereld, werd ik ‘s nachts wakker om God te begroeten en weer zoon te worden. In de stilte van de nacht was de weg naar God vrij. Nog steeds herstelt mijn ziel zich terwijl de wereld slaapt. Nog steeds verwonder ik mij over het onvoorstelbare verschil tussen het aards gewemel en het thuis zijn bij God. Ik leef op de grens van beiden. Het kan gebeuren dat ik mij intens verwonder over een ervaring van hemelse vrede en goddelijke nabijheid, en vijf minuten later oplos in kleine dingen van de wereld. Het gaat natuurlijk altijd van hoog naar laag; andersom niet. Niemand lost ongemerkt op in een hemels gebeuren. Dit pendelen hoort bij de vrijheid die God mij geeft. Ik behoor hemel en aarde toe. De vrijheid en de zachte leiding van de Geest nodigden mij iedere dag opnieuw uit een mens van God te zijn, maar de wereld dompelde mij iedere dag onder in het gewoel en geharrewar. Ik wist mij zielsdiep verwant met Christus, één in zijn weg, maar was hem niet. Ik voelde mij thuis onder de profeten – wij zaten op dezelfde weg – maar was zelf geen profeet; of sliep dat nog? Wie was ik? Wat kon ik toevoegen aan het gebeuren tussen God en de mensheid?

Incognito

Op de vraag hierboven gaf ik mijzelf eindeloos uitstel. Ik verkende de wereld en leefde incognito (Een engel op bezoek, 1996, Stephen Boonzaaijer). Uiterlijk voegde ik mij naar de samenleving, maar innerlijk bleef ik een mens van het Godsrijk. Ik had de naaste moeiteloos, onbewust zelfs, lief; meer lief dan mijzelf. Pas in deze jaren van ‘uitkomen’ dringt tot mij door dat ik veel meer door Gods liefde geleid en bepaald ben geweest, dan ik besefte. Deze ontdekking maakt mijn ziel zacht van verwondering.

Gods liefde

Soms, op diepe stille momenten, ben ik zo dicht bij God, als twee gelieven kunnen zijn. Dan verklaar ik hem mijn liefde, en schieten er tranen in mijn ogen. Deze intieme beleving is onbeschrijfelijk. Het brengt mij in hemelse verwarring, omdat ik merk dat ik Hem liefheb met een liefde die bij Hem past en van Hem komt. Dat gaat alle visioenen en alles wat denkbaar is, te boven.
Een van mijn eerste mystieke verwoordingen staat in Voorbij het eerste treffen. Beter zou ik het nu niet kunnen zeggen.

Er is een liefde
Die niemand ooit begrijpt
Men bedrijft haar niet
Noch wordt zij bedreven
Men hoort en ziet haar wonder
Met zijn en zien
Niet van zichzelf
Niet dat men God is
Maar wat men is God (p.212)

De vraag blijft

Het is mij wonderlijk te moede. Als ik vanuit de helderheid die ik hier verzamel, terugkijk naar mijn geschiedenis, vraag ik mij af waarom ik zo lang incognito ben gebleven? Alsof ik er niet mocht zijn, geen geheim had met God! Door mijzelf te verbergen werd ook Gods aanwezigheid (in mij) verhuld. Waar was dat goed voor? Ik kom hier later (hoofdstuk 2 van het boek dat ik nu aan het schrijven ben) op terug.

Ik leefde, had lief, stichtte vriendschap, trouwde, kreeg kinderen en leefde anoniem. Als Jona verborg ik mij in de grote vis (de wereld) om vrij te blijven van mijn opdracht. Ik leefde anoniem, in afwachting, terwijl God en het leven in mij tot eenheid gebracht werden. God had mij geleerd één te zijn met de mensheid, gestorven te zijn aan de weg waar we opzitten, en daarin nieuw te zijn, thuis bij Hem. Dat was wat ik deed. Ik was een naamloze Christus, zette zijn werk voort, was mens onder de mensen, waste hun voeten en hielp hun bestaan overeind te houden. Ik gaf hen van mijn rijkdom alsof het niets was, en inspireerde, maar ook irriteerde, velen. Ik opende de kooi van het bestaan. Wat ik vanuit de Overzij aanreikte werd gretig ontvangen, maar verdween als materiaal voor hun bestaan. Ik liet mij gebruiken en plunderen. Zoon van God, slaaf van mensen. Het was mij goed, want God beveiligde mij. Maar mijn vreemdheid groeide: Hoe kon ik God in mij omdragen en doen alsof ik er niet toe deed? Was dit leven dat ik jaar in jaar uit leefde niet een verspilling van tijd en liefde? Die vraag joeg mij op.

Mijn antwoord

Ik was in alles, zeven dagen per week, dag en nacht van ganser harte leerling van God en het leven. In de omgang met mensen heb ik honderden mensenlevens van de binnenkant meegemaakt. Mannen, vrouwen, kinderen, bejaarden, zieken en stervenden. Ik nam hun leven tot mij, leerde van hen, was medemens. Ik beleefde intens de vriendschappen, de spirituele gesprekken, de feesten, het delen van boeken en muziek, het werken met mijn handen, het bouwen van huizen en boten, het repareren van auto’s en apparaten. Ik absorbeerde alles, doorleefde het, en was daarin mens van God én mens van de wereld. Er was niets dat mij tegenhield.
Gods wijsheid heeft zich vijftig jaar kunnen vermengen, nestelen en vermenselijken in mijn leven. Ik heb gestudeerd en alles onderzocht wat mij belangrijk leek. Ik heb geschouwd in de diepere lagen van wereldculturen en godsdiensten. Toen was het genoeg.

Het licht mag gezien worden

Het was in 2013. Ik had twee maanden op het water doorgebracht (De waterwereld is mijn woestijn, mijn retraite). Daarna bezocht ik mijn broer in de VS en trok een maand lang door vele staten. Zo had ik eerst een stille, ruime waterwereld bewoond, en daarna het tegendeel: een volle bonte wereld vol macht, dingen en geschiedenis. Toen ik thuis kwam, voelde ik dat ik dit leven moe was. Ik kon niet doorgaan met mijn incognito als een oppervlakkige aanpassing aan wat op deze vreemde wereld normaal is, met het verbergen van mijn God. Ik wilde niets anders meer dan een Zoon van mijn Vader zijn en doen wat de Geest mij ingeeft, spreken zonder controle, spotten over dingen die niet belangrijk zijn, en wijs en teder zijn over wat de ziel van mij en anderen beroert. Ik legde de voorzichtigheid af en gaf de Geest vrij spel. Ik begon te spreken over de liefde en de geheimenissen van God, over hemelse vergezichten, over het wonder van het bestaan, over een lieflijke God en de vrijheid van de kinderen Gods. Ik was ‘ten langen leste’ geen leerling meer. Ik ging in de eenheid met God staan. Niet alleen in de nacht om mijn ziel te genezen, maar op de dag om de goede God op deze wereld de ruimte te geven. Het was voor mij een openbaring! Ik hoefde niet meer te pendelen tussen hoog en laag. Ik kon zonder behoedzaam te zijn altijd thuis zijn, altijd een Godsmens zijn, de eeuwigheid in mij omdragen, menszijn zoals God het mij geeft.
In deze vrije geest ging ik in 2015 het Paas-epos voordragen. Ik droeg niet meer voor, ik liet het gebeuren. Voordat ik de eerste regel uitsprak, opende ik mij voor de eeuwigheid. Alles begon te stromen en te dansen. Mijn stem maakte zich los in mij en schiep een Messiaans gebeuren. Een voorbijganger zou niets zien of horen, maar mijn gehoor ervoer dit gebeuren als een aanraking uit de Hoge. Zij deelden het met elkaar en kregen een warme ziel. Sommigen zeiden: ik wil het Epos niet lezen, want ik wil de levende voordracht in mij ronddragen.

De website

Ik ben God dankbaar voor mijn getreuzel, mijn lange incubatietijd, mijn leerlingschap tot het bijna te laat was. Ik kan daardoor beter woorden vinden dan ooit iemand de kans heeft gehad. Mijn Godservaring zelf heeft een leven lang kunnen groeien in mijn vergankelijk lijf.
Het WereldWijdeWeb heeft een moeiteloze toegang gecreëerd tussen alle mensen. Daar maak ik nu gebruik van door mij op een nieuwe ongekend wijde manier prijs te geven. Een avontuur op zich, want de hemel blijft een vreemd artikel op deze aarde. Ik hoop dat deze website zielen weet te verwarmen en te verruimen. Onder de rubriek contact, is hier wederzijdse communicatie mogelijk. Op die manier kunnen mijn lezers en ik ruimte scheppen voor een hemel op aarde en voor een grote, warme ziel. Dat is de zin van deze website; voor mij en de lezer die het leest.

Stephen Boonzaaijer